dinsdag 31 maart 2020

Zwanen van Nederland



Zwanen van Nederland


1. Een pandemonium


Nederland

Tulpen en klompen in de uitverkoop;
tomaten aan de kaak gesteld; Frau Antje,
aan de deconfiture van de kaas
ontkomen, met de noorderzon vertrokken!

Is er dan nog gerechtigheid? Is er
dan nog respect voor ondernemingszin?
Liberalisme, stelt dat nog iets voor
als Timmermans, Rob Jetten en Rob Trip
alle drie met Thorbeckebeeldjes lopen?

Hoewel, als het om het idee gaat, is
dit wel een gouden greep allicht: de Dood
als Voedingsbodem van het Leven', dat
gaat, eenmaal ingeburgerd, jaren mee!

En in de polders, onder grauwe luchten,
ligt het kroos ongebroken op de sloten,
en voor het baksteensilhouet van kleine
zeventiende- en achttiende-eeuwse steden

drijven zwanen met opgestoken hoofden.

Taxatie

De manager van de Plus Supermarkt,
vanuit zijn glazen hok, taxeert haarscherp
de blouses en de nylonschorten van
de meisjes aan de kassa, de make-up.

De vraag is altijd welke zijn er echt
gemakkelijk en welke doen alleen
alsof. Het onderscheid is essentieel.

Met de collega's hebben ze het er
vaak over, de een zegt zus, de ander zo,
je kunt er over speculeren, maar

het is in feite wat De Vries zegt: neus
voor dat soort dingen heb je in je broek.

De Goede en Van Dijk

Beurslopen

1.
De Goede en Van Dijk, liefhebbers van
bezoek aan beurzen, weten haarfijn hoe
ze zich het beste kunnen voordoen als

de eigenaar, de technisch directeur,
de managing director van een leuk,
middelgroot internationaal bedrijf:

een blazer en een grijze pantalon,
milde belangstelling voor het detail,
meer is niet nodig. En verdomme, zie,

zo ijverig als mieren om de stroop,
lopen de standhouders om hen te hoop.

2.
Later, op de parkeerplaats. Plassen die
al dreigen met enorme avondluchten.
Lui praten ze nog even na. Soms laten

ze lange pauzes tussen zinnen vallen,
wanneer hun aandacht wordt getrokken door
deze of gene, een kind, een mankepoot,
een overdadig opgemaakte vrouw.

Ze kijken rustig toe. Ook zonder dat
ze er met zoveel woorden iets van zeggen,

weten ze van elkaar wel wat ze denken.

Rampen 

De wereld is geen lolletje. Als een snoer
van glinsterende rampen ligt ons leven
achter ons; onze toekomst, in brak licht,
niet veelbelovend. Desondanks, we houden

moedig onze posities, want het land
moet bemand blijven. En er zijn nog steeds
ogenblikken van zorgeloosheid, in
zonneschijn, strakke wind. We blijven hopen,

en tegen wat ons onder ogen komt,
stellen we ons met de welbekende branie,
dapper, bijna goedgehumeurd te weer.
Semper idem. De vos verliest zijn haren,

maar niet zijn streken. Voor de ingang van
de kast, dansen de bijen. Als de zwanen
van hun eieren glijden in de on-
besproken waterspiegel van kanalen

en weteringen, weten ze dat als
ze op hun nest terugkeren, ze volstrekt
dezelfde zijn die ze altijd al waren,
dezelfde die ze altijd zullen zijn.

2. Over nieuwe vormen

À Paris

December 1795

I
“We zijn oprechte patriotten. Maar
het grote gebaar zit er bij ons niet in,
mijne heren”, zegt Blaauw bezorgd tot het
Comité de Salut Public (voorop,
sceptisch pruilend, de handen op de rug,
de zon flatteus in het zijige haar
Carnot). “We lijken eerder saai. Bij ons
geldt overleg & nog eens overleg.
Iedere kring, elke bevoegdheid moet
in staat zijn om zich uit te spreken &
wat dan als resultaat te voorschijn komt
lijkt vaak misschien wat flets. Gelijk de zon
boven de polder, die is ook vaak flets.
Maar toch niet zonder weligheid. Ik wijs
u er graag op dat, ondanks alle schijn
van het tegendeel, de rijkdom van ons volk
voortkomt uit landbouw, uit de grond. We zijn
geen handelslui & de haute finance
is iets dat we er maar bij doen. Au fond”,
zegt hij, zijn kin koppig omhoog, zijn blik
op het plafond gevestigd van de zaal
waar putti woekeren tussen wolken,
“au fond zijn wij gewoon een volk van boeren.”

II
“Onze strijd is niet uw strijd. Onze strijd
is een strijd van ons tegen ons, als u
begrijpt wat ik bedoel, is om ons vrij
te maken van onszelf” (De wolfsgrijns van
Carnot). “We zijn al eeuwenlang gelijk &
bevrijd van tirannie. De tirannie
bij ons is onze eigen tirannie,
een tirannie van zelfgenoegzaamheid.

Wij hebben nieuwe vormen nodig, zeker,
uw nieuwe vormen, maar vooral omdat
onze eigen vormen, wijzelf, zijn bedorven.”

III
‘Allerlei rechten hebben wij verworven
- en wij beseffen: dankzij u – maar voor
een eerlijke natie van boeren, wat
betekent mensenrecht en recht van burgers
meer dan ijdel gepraat!’ De Fransen knikken.
Ze snappen er niet veel van, want het Frans
van deze Hollanders is om te huilen.
Ze hadden beter Walen kunnen sturen,
ook krompraters, daar, maar tenminste te
verstaan. ‘Ja, ja,’ zeggen ze sussend, ‘ja.’
Ze kijken elkaar onderzoekend aan.
‘Natuurlijk. Onze vormen. Geen probleem.
Heel goed gezegd. Wij hebben u verstaan.’'

Een bestuurlijk standpunt 

“Visie, het is in feite doorgaans niet
meer dan een ander woord voor drijverij.
Besturen kan het beste
in bescheidenheid gebeuren,
vanuit een continuïteitsgedachte.

‘Geen leeftijd kan buiten verandering’,
zei Thorbecke, ‘geen toestand of hij tracht
in een andere over te gaan.’ Maar wel

in een continuüm; dus niet met grote
stappen, grootse beroering: via groei.
Veel visie, veel verdriet & wat verandert
door zulke barensweeën dat niet ook

anders & beter via groei ontstaat?”

Bij de borrel 

Loquitur Willem III

“Sherry van 't vat, veel beter dan het bocht
dat ze in flessen importeren, maar

sherry blijft sherry. Ik houd niet van drank.
Evenmin als van vrouwen trouwens, daar-

voor wegen mijn verplichtingen te zwaar
als erfelijk constitutioneel monarch.”

Brede horizon, breed land 

Brede horizon, breed land, water,
grauwe lucht, regen. Moeilijk om te geloven
in een god die dit zo heeft gewild. Toch:

onverbiddelijk 's zondagsmorgens ter kerk,
en 's zondagsmiddags wandelen, over de dijk,

langs sloten en zompige weiden, in hoog-
gesloten, donkere kleren. En onder
de regenjassen zilveren broches verborgen.

3. Een historische visie


In verscheidenheid van vormen

'Brede horizon, breed land, water. Water,
grauwe lucht, regen. Hunkering naar anders
houdt ons onwrikbaar in haar greep, geen dag
of onvermoeibaar schouwen we ons landschap,

op zoek naar nieuw licht, naar nieuwe verbanden.
“Geen leeftijd kan buiten verandering,”
zei Thorbecke, “zonder dat zij daar schade
van ondervindt; geen toestand of hij tracht

in een andere over te gaan.” “Dit is
de wet en de stof van het leven, dat
wij niet in slechts één vorm de eindeloos
rijke aanleg die ons is geschonken tonen

maar in een verscheidenheid van vormen.”

Bilderdijks dood 

De grote ongenaakbare zit bij
het raam. Hij telt zijn leerlingen: het land
is, ondanks het respect hem vaak betoond,
geen haar veranderd, zijn invloed nihil.

Teugelloosheid viert hoogtij, overal
miegelen lichtekooien, op elk erf
speelt het onwettig kroost; iedere hoop
om ooit de natie uit het drab van lust

en zelfgenoegzaamheid omhoog te tillen,
vergaan, vervlogen. In het weerlicht dat
over de ontzette einder speelt, is op

't ivoorkleurig gelaat de glimlach wrang
als nooit voorheen; maar de papieren hand
wrijft peinzend langs een tranenloze wang.

Huizinga noemde Bilderdijk "de grote ongenietbare", ik houd het in dit gedichtje op "de ongenaakbare".

Een historische visie 

“Bilderdijk, Thorbecke, Huet, zelfs Beets,”
bromt de cultuurhistoricus onder
de leeslamp van de bibliotheek,

“wie heeft eigenlijk niet een gooi gedaan
naar een Historische Visie. De echo
van de Duitse klok is onmiskenbaar.”

Maar zijn wij dan
alleen een verlengstuk van Duitschland?
Een zeevarend germanisme? Waar ligt
de parel van onze eigenheid?

Of is zelfs dat een Duits geluid? Of is
juist dat het wezenlijke, deze twijfel?

Thorbecke zei 

'“Thorbecke zei: ‘Geen toestand of hij tracht
in een andere over te gaan. In staat,
in samenleving
voltrekken zich grote veranderingen,
en de mensch moet daar vorm aan geven.’ Goed,

maar bedenk wel, we zijn geen utopisten.
We zijn gewend aan soevereiniteit
in eigen kring, handvesten en costumen
per stad, per heerlijkheid, sinds eeuwen zo

gegroeid, en kennelijk een bron
van eigenheid; en van de kracht waarmee
we onze autonomie bevochten hebben;
een bron van welvaart.

Onze onmacht, dat is geen onmacht die
voortvloeit uit onmacht - de materie is
taai - maar een eigenlijk
uiterst respectabele onmacht: onmacht

om soevereiniteit op kleine schaal
te onderschikken aan een algemene
rechtsorde. Daarin, daarin ligt de crux,
daarin de oorzaak van de neiging die

ons inderdaad niet vreemd is om de zaken
op hun beloop te laten, te berusten.”
Zeker, de mensheid is de taak gesteld
om staat en samenleving vorm te geven,

daarmee is de gemeente het wel eens,
wat Thorbecke oppert heeft, als steeds, niveau.
Jammer alleen is dat er bijna nooit
één stichtend woord bij is, één woord van troost.

Oudhollands

Links over links treft rechts, het is
een oude waarheid. Zuchtend zit
de commissie van wijzen om de haard.

De jassen hangen in de gang te drogen.
Druppels aan de neus – het is bitter koud –

en met een glas jenever in de ogen.

Nieuwe smaken

De zwanen schuifelen heel langzaam, vastberaden,
langs oude huizen, over oude straten,

op weg naar een nieuw water waar ze met
hun lange halzen voedsel zullen eten,
nieuw voedsel met volledig nieuwe smaken.

De oude smaken zijn ze al vergeten.


4. Over gevoelens


Van Eeden voelt

I.
De jonge Frederik van Eeden peutert
nadenkend met een pennenmes
onder zijn nagels. Kent hij deze
rustige zelfvoldaanheid niet van vroeger,

toen hij bij voorkeur in het wit geklede
vriendinnen vergezelde in een roeiboot?
Bij Loosdrecht kom je soms op zondagmiddag
dichtende dominees tegen, maar gister

droomde hij dat hij zichzelf een hand gaf –
dat geeft te denken. Nederland is sinds
zeventienhonderd nauwelijks veranderd.

II.
Hij lijkt ook wel wat op een schilderij
uit de school van de Impressionisten, denkt hij.
Zo'n rommeltje van kleine toetsjes verf.

Gefragmenteerd, dat is het woord, hij is een
gefragmenteerde geest. Gevoelentjes,
gedachtetjes, zij strijden om de voorrang

maar eenheid vormt zich niet. Een eicel die
zich om een van de zaadcellen heen klemt,
ermee versmelt, en zalig uitdijt, is

er niet. Alleen de lage grauwe lucht
boven het polderland. De regen die
van tijd tot tijd neerdruilt. En natte menschen,

haastig voorbijfietsend over de dijk.

Hij masturbeert te vaak, verontrustend.

Dominee bij Loosdrecht 

'De roeiboot ligt afgemeerd in de rietkraag,
je brengt je zondagmiddag liefst in af-
zondering door, heen en weer wandelend

over een eiland. Kort gemaaide stoppels,
hier en daar plukjes hooi in wilgentakken.
De bodem is zo week dat als je loopt

een lichte beving is te voelen, of
je ondanks nederigheid en godsvrucht
een personage bent van groot gewicht.

In mineur

“Vanmiddag fietsten we bij Baarn,” noteert
Van Eeden peinzend in zijn dagboek, “en
ik dacht de hele tijd over de dieren
die we in Artis zagen. Weliswaar

worden ze goed verzorgd, met elke dag
hun natje en hun droogje, maar hun lot
is niet benijdenswaard.” Het fietspad was
fraai aangelegd, uit fijngemalen schelp
dat zachtjes knisperde onder de banden,
het weer was excellent, de Grote Man
evenwel was hartgrondig in mineur.

Hij kon de hele rit alleen maar denken
dat alle wilde dieren moeten sterven.

5. Thorbecke spreekt


Thorbecke spreekt

Thorbecke spreekt, en de brutale bek
van de studenten op de eerste rij
van het amfitheater, leunend op

het solide witgeverfde hek, is in
een uitdrukking van ongeveinsd respect
op slot gezet. Vanmiddag hebben ze

wel tijd om bier te zuipen of om langs
het water te flaneren, en met uit-
gestreken smoelen jonge vrouwen die

daar niet van zijn gediend te provoceren.
Nu is het ernst. Het marmeren gelaat,
de ogen, wegdromend langs het plafond,

en de verrassend vrouwelijke mond,
perfect articulerend, die een stroom
kunstig gebouwde zinnen produceert

vol duistere gedachten, houden zelfs
de wellustige aanvechtingen van
de grootste schoft spelenderwijs in toom.

Waarom

Waarom? Is het verwantschap, vaag beseft
maar niet bewust te maken, evenmin
doorgrondelijk als de gedachtevlucht
die hij zo precieus verwoordt; of is

het toch een vage vorm van empathie,
een dierlijk voelen van het smeulend vuur
achter die dromerige ogen dat
een te teerhartig hart verteert? Het lijkt

nauwelijks denkbaar. Deze brute jeugd,
blakend van levenslust, het hele lijf
op voortplanting gericht: de kloof met zijn
gestrengheid, zijn vergeestelijktheid lijkt

onoverbrugbaar. Desondanks, ze zijn
producten van hetzelfde zaad, en ooit
zal er ook uit hun onbehouwen knop
een bloem ontbotten als de zijne; niet

precies zo fraai misschien, zo elegant
van vorm of kleurschakeringen, maar voor
de wetenschap beslist dezelfde soort.

Vanuit de tearoom

Vanuit de tearoom is het perspectief
minder verheven. Niet zo hoog en streng,
maar één voor één met een feilloze neus
voor de maatschappelijke werkelijkheid,

achten de dames hem niet helemaal -
niet comme il faut. Niet echt provinciaal
natuurlijk, maar un peu pédant. En in
zijn kleren - wel héél zwart, he! - hebben zij

feilloos een vleug van de bedompte geur
van achterkamertjes ontwaard, en van
te zeer bedwongen hartstocht. Een groot man,
buiten enige twijfel, maar beslist

niet de man van de wereld, wiens faveurs
een schaar van gastvrouwen elkaar betwist.

In éénen vorm

“Geen leeftijd kan buiten verandering,”
zegt Thorbecke, “zonder dat zij daar
schade van lijdt; geen toestand of hij tracht
in een andere over te gaan.” “Dit is

de wet en de stof van het leven, dat
wij niet in éénen vorm de eindeloos
rijke aanleg die ons is geschonken tonen,
maar in een verscheidenheid van vormen.”

Nochtans, de vos verliest misschien zijn haren,
maar niet zijn streken; voor de ingang van
de kast dansen de bijen; als de zwanen van
hun eieren afglijden, in de on-

besproken waterspiegel van kanalen
en weteringen, weten ze dat als
ze op hun nest terugkeren, ze nog steeds
dezelfde zijn die ze altijd al waren,

dezelfde die ze altijd zullen zijn.

6. Petite histoire


Naar kamfer ruikend

Aquarel van prinses Marianne

Pastelkleurig zijn de wolken boven
de Etna als de prinses uit de bark stijgt
& het hart van de prins heeft

zij al verloren voor zij het
goed en wel had ingenomen & wat rest haar
dan nog dan rusteloos reizen, zich laten

begroeten op vreemde bordessen door
onkreukbare, buigende heren, bleke handen
genadiglijk aannemen. 's Middags
schilderen bij de deuren die aanstaan

op de tuin, lichte conversatie, zwaar
tafelen. En 's avonds troosteloos bidden
in een naar kamfer ruikend hemelbed.

Goejanverwellesluis

Een scheefgezakte sokkel met een zuil
en daarop een niet thuis te brengen beeld:
wie is hier wie, wie heeft hier wat verdedigd
en tegen wie? De kinderen die op

de weg toekijken hoe een dame uit
haar koets gelicht wordt door milities en
onwennig gebrutaliseerd,
kan het niet schelen, zij hebben genoeg
aan de betovering van hier en nu.

Noch denken ze aan toekomstige geslachten
die op deze plek van hun fietsen stappen,
al evenzeer bedwelmd door geur van gras
en groen en door het amechtige gezoem
van de insecten, en al evenmin

belang stellend in de petite histoire
die men op deze prent zich ziet voltrekken.

We kijken naar een prent van de aanhouding van prinses Wilhelmina in 1787.

Bezoeking

Leviathan en Behemoth bezoeken
dit land van melk en honing. Rug aan rug
liggen de beesten voor de ontzette kust

van Schouwen-Duiveland. Het strand is leeg,
alleen heel in de verte, aan de kim,
huivert in een mythisch namiddaglicht

een school andere eilanden, maar als
de rookpluim van Gods toorn verstoven is,
zijn die verdwenen, enkel u en ik,

met open monden, ogen roodomrand,
bezoedeld door onze hunkering naar
kennis van goed en kwaad, staan aan het strand

en onze tenen graven in het slik.

Gescheit

Onschuld is een illusie, meent Van Eeden.
terugkijkend weet je: uit slechts twee factoren,
kennis van 's mensen ziel, kennis van feiten,
valt de gehele wereld af te leiden.

Anderen willen dat wel eens vergeten.
maar hij niet, daarvoor is hij te gescheit.
Bescheiden legt hij zijn servet op tafel
en trekt de plooi op in zijn broek voor hij

het rechterbeen over het linker vlijt.

Pieter Saenredam, Sint Catharinakerk, Utrecht

Als het zo is, meent Saenredam, dan moet
het zo geschilderd worden: wit, vol licht.
Niet als in Roomse tempels

vol afgodsbeelden, stank van wierookbranders. Niet
achter massieve zuilen, als in zuidelijke landen,
verleiders, die met hun geslachtsdeel spelen,


maar mannen die een graf opmeten en
beleggers die bezadigd met elkaar
de koersen en de rentestand bespreken.


Vigilate et orate

Mattheüs 26:41

In het gebouwtje van de hoofdwacht,
lijdzaam tegen de kerk aangeleund, waar
het licht naar pis ruikt, en naar koude as
uit meerschuimpijpen, en waar
een enkele keer wel reizigers slapen,

vindt een theologisch debat plaats over
Jezus in de Hof van Olijven. Spugen
deze soldaten bij hun landerige,
of zeg maar rustig zeikerige commentaren

pitten van kersen op de stenen tegels?
of is dat lichte tikken het geluid
van fiches die worden verschoven of
van damstenen op de geblokte tafel?

De koning evalueert

Loquitur Willem III

“Maar beter er geen doekjes om te winden:
ik lig niet goed. De Sachsen Coburgs - die
ik natuurlijk nauwelijks ernstig hoef te nemen -
moeten mij niet. En de Hannover Windsors

zijn arrivés, bourgeois. Van Pruisen moet
ik ook niets hebben. Wat blijft er dan over
behalve marginaal gespuis. Maar niet
getreurd, binnenslands mag ik mij verheugen

in onbegrensde populariteit.
Niet bij de stijve liberale heren
die er op staan mijn kabinet te zijn,

maar bij het volk - ik spreek hun taal niet bijster
en zij de mijne niet, maar heeft dat ooit
spontane liefde in de weg gestaan:

verwacht men van mij dat ik God versta?”

7. Vie littéraire


Vie littéraire

“Loop even snel langs de Sassenpoort,
door de Koestraat naar de Grote Sociëteit,
jongen, en kijk
wat daar op de leestafel ligt, op

het groene laken, onder de lampen: geen bundels
van Tollens of Helmers s.v.p., en Withuys,
no way, maar als
er iets nieuws is van De Lamartine,
of misschien wel van Göthe,

dat zou mijn dag goed maken. En neem
als je langs de groenteboer komt
op de terugweg, asperges mee,
twee bossen blauwkoppen, mooie.”

Trots, weemoed, woede

Op de tafel onder de leeslamp, vluchtig
bevingerd door de heren die hier komen
de krant lezen, enigszins schuw, de oren
gespitst op elk geluid, prijken de kleine

boekjes, ruw papier, opengesneden
door de bedienden, waarin onze dichters
hun versies hebben laten drukken van
nog nauwelijks erkende sentimenten:

trots, weemoed, woede strijden er bedeesd
met Gods voorzienigheid en piëtisme.
Als bleke speculanten op de beurs.

Bij een portret van Conrad Busken Huet

Pas op, elk woord is een blunder!
De dichter met zijn
sardonische negentiende-eeuwse kop
kijkt je alvast spottend aan.

Achter zijn rug, de schuinse blikken,
het jaloerse gekwebbel
van zijn maîtresses,
het voortdurende gekift
om voorrang bij draaideuren
of op de trap naar de bovenverdieping.

En als je thee hebt gedronken,
zeg je - en wat schelen je ogen,
wat klinkt je stem quasi-plechtig - :
“Mussen fladderen tussen mousseline.”

Zeg je: “Of, o,
Potgieters zoetvloeiende vers.”

(Dichtregels? Ja, oké. Maar alle versaccenten liggen verkeerd.)


Ds. E. Laurillard tot zijne huisvrouw

Ik droomde – een droom vol tegenstrijdigheden,
Half licht, half duisternis, half waar, half waan

J.J.L. ten Kate, ‘Ontwaken’

Sherry. En in
het donkere glas van de ochtend
liggen wij als nimf & satyr.

Het gras verzamelt al dauw. De eerste
vogels bewegen
steels in de heg.

De eerste bomen
blikkeren in de ramen.

Nu!
Ik klim fluks in de toren, gij,
gij spreidt de vloermat van
uw gouden haren.

Ds. Eliza Laurillard [Rotterdam 1830 - Santpoort 1908] was van 1857-1862 predikant te Leiden en te Amsterdam van 1862-1904. Zijn Spreuken en Gezegden aan den Bijbel ontleend werden met de gouden erepenning bekroond door de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten, 1875. In zijn dichtbundel Bloemen en knoppen uit 1878 publiceerde hij de waarschijnlijk eerste echte sonnettenkrans in de Nederlandse literatuur.

Zwanen van Nederland

Of natuurlijk
de Schoolmeester, pijpje smorend
met half dicht-

geknepen ogen, tuk
op viezigheid, de
wereld zijn speeltuin.

(Later ontpopt hij zich,
niets veranderd,

en met dezelfde bekwaamheid
waarmee hij de dames

neukte, als zorgondernemer.)


8. Animum Neronis

Nemo haec et talia animum Neronis penetrantia prohibebat.

Tacitus, Annales XIV, 13

Na het zwemmen

Loquitur Willem III

“Ben ik een man? Als ik de schouderband
van mijn badpak naar voren trek -
wat ik daar zie, is niet bepaald geschikt
om me gerust te stellen. Wel het haar,

dat, dik op borst en onderbuik, zich zelfs
als een soort armetierig struikgewas
langs de bilnaad omhoog wringt naar de lenden –
maar tussen de benen, die slak, die rups...

Natuurlijk, ik herinner me wel hoe
het vaak, op middagen met decadente
muziek, zwaar en nat in de hand lag van
een snuffelende maîtresse of van, weet

ik veel, een of andere andere hoer.
Maar dat was toen, en wat ik zie is nu,
en het houdt me bezig. Ben ik deftig? Nee!
Bourgeois? Nee! Ben ik hypocriet? Nee, nee!

Maar wel een man. Alsjeblieft wel een man!”

Hij woont een zomeravondconcert bij in Montreux


Openen met een brede orkestratie
van twaalf violen, hobo's, fagotten en basso continuo
(als in Händels Concerto grosso).
een fraaie, brede laan van muziek,
die je een park binnenleidt waar
aan overdadige waterpartijen
overal huisjes staan, zo sjiek en knus,
en gecapitonneerd als bonbonnières.

Binnen: hoerenspel, hoerenspel!
Zwaar opgemaakte ogen, naakte armen
die naar je baard kronkelen, natte billen
in ruches, in zijden kussens gedrukt.

(Geen muziek meer, Sire, geen concerto
om het hijgen en het natte steunen
te doen vergeten.)
En bij de deur

uiteraard begerige dienstmeiden,
hun klauw al uitgestoken om
hun speldengeldje op te strijken.

Weitzel

“Conflicten kunnen beter niet te zeer
aangezet worden, dat is voor de schouwburg,
en sober maakt meer indruk.” Weitzel spreekt.

“Uiteindelijk schikt de koning zich steeds.
zelfs in de affaire met Mlle. Ambre...”
De andere heren wenden gegeneerd

het hoofd af, of steken hun neus
in het geneverglas. “Zelfs als ditmaal
de kwestie uit de hand zou lopen, hebben
we altijd nog onze troefkaart: de prinses.”

Weitzel in een schemerige dinerzaal.
Bij de deur staat de ober op hete kolen.

Hoe lief, hoe warm

Dan liever royalty, de kelige,
doortastende stem, de gebaren,
bruusk, ongegeneerd, of de hand in
de broekzak, spelend met het lompe lid:

“Mlle. Ambre is een lieve vrouw,
en wat méér is, een goede. Maar wie zal me
geloven? Nietwaar? Wie heeft haar gekeesd?”

“Maar is dat reden om wanneer het mij
behaagt om haar de titel van Comtesse
d'Amboise te geven
- mijn privilege, als regerend vorst -
zo botweg dwars te liggen? Zijn ministers

niet dienaars van de kroon?” “Zelfs lepe vossen
als Weitzel, Fransen van de Putte en
De Vries zouden in moeten zien hoe lief

deze vrouw is, hoe warm, hoe zonderling
met 's konings welzijn gepreoccupeerd!”

9. Semper idem


Wat ze willen

Loquitur Willem III

“Om aandacht bedelen, nou ja, als duiven
het doen, of cavia’s, konijnen, zelfs
als katten - ik houd niet van katten, maar

als ze vol liefde langs je benen strijken,
wie ben je dan om niet even te bukken!
Maar daar ligt wel de grens, bij honden is

gebedel onaanvaardbaar: bruine ogen
die smekend naar je opkijken, ze wekken
alleen maar walging. Net als mensen die

zich kruiperig gedragen. Steeds hetzelfde!
Huichelaars zijn het! Slaven, die serviel
om de majesteit draaien! Om te rillen!

En daarna schaamteloos doen wat ze willen!”

Rotsbodem is hier niet

Rotsbodem is hier niet - of beter: rots
vind je pas op een kilometer diepte.
Overdag zijn we onvervaard in touw,
proberen, net als iedereen, de boel
naar onze hand te zetten, vaste grond
onder de voet te houden zonder te
veel averij. Dan wordt het avond en
kijken we in de krant, verongelijkt,
gekweld door onbestemde schuldgevoelens.

“Elektronicaketens onder druk.”
“Voor je dertigste op de top van je
carrière, maar wat dan?” “Kan Groot-Brittannië
niet zonder de EU, of andersom?”
De vos verliest zijn haren, niet zijn streken.
Voor de ingang van de kast dansen de bijen.

En 's nachts, in onze dromen, komen we
in weidse beursgebouwen onszelf tegen,
en maken we, met dichtgeknepen keel
wegkijkend, ondoorgrondelijke deals.

Sinterklaas 2015

Winderig is het en boven de stad
schieten de sterren hun koude licht af.
De vrouwen, die hun boodschappen gedaan
hebben, lopen met klikkende hakken
- er hangen drie, vier tassen aan hun armen –
door de donkere straten terug naar huis.

Semper idem

Semper idem, dat moest ons motto zijn,
niet Via eensgezindheid groeien
geringe zaken, want geringe zaken blijven
altijd gering. Verbaasd bekijken we

het dringen en drijven van wat uit het ei
gekomen is, bedenken dat zich dit
in het oneindige herhaalt, net als het gras
dat afsterft en weer opkomt, fluitenkruid

dat worstelt voor zijn plek, en weer verdwijnt
zonder een spoor van spijt. Alles wat leeft
herleeft voortdurend, vecht voor licht en blijft
alleen doordat het dringt in evenwicht.

Semper idem.
En zo ook met ons zelf.
Zoals we zijn, zijn we gedoemd te blijven.
Onze veranderzucht zelf draagt het teken
van onvermurwbare onveranderlijkheid.


EINDE

Zwanen van Nederland

Zwanen van Nederland 1. Een pandemonium Nederland Tulpen en klompen in de uitverkoop; tomaten aan de kaak gesteld; Frau Antje, aan de deco...